De prachtige witte lippizaners, de hoge school dressuur en een verleden dat tot de verbeelding spreekt. Het lijkt wel een hippisch sprookje. De Spaanse rijschool is een van de oudste rijscholen ter wereld en is gevestigd in Wenen.
Oorspronkelijk was de Spanische Hofreitschule eigendom van de keizerlijke familie en diende om de adellijke jeugd te leren paardrijden, om paarden te trainen als rij- en paradepaard voor de hoge hofadel, en voor representatiedoeleinden. De Spaanse Rijschool is vanwege de eeuwenlange, vaak mondelinge overlevering van de oude trainingsmethodes uit de 17e en 18e eeuw, de "schatbewaarder" van de Klassieke Rijkunst. Daarnaast is de rijschool zelf een toeristische attractie geworden en geven de ruiters en paarden shows over heel de wereld.
Hoewel de naam doet vermoeden, ligt de rijschool midden in het oude centrum van de Oostenrijkse hoofdstad Wenen. De naam Spaanse Rijschool verwijst naar twee dingen
- De herkomst van de paarden. Men reed van oudsher voornamelijk Lipizzaners, een ras met een Spaanse achtergrond.
- In de 16e en 17e bevonden zich veel hovelingen aan het Habsburgse hof in Wenen, waaronder verschillende Spaanse rijmeesters die in de keizerlijke rijschool werkten.
De paarden
De lipizzaners zijn meestal schimmel, maar ook bruin, zwart en vos of valk komen voor. Voor de Spaanse Rijschool worden echter alleen schimmels gebruikt. Traditioneel wordt wel altijd een bruine hengst aangehouden. Lipizzaners zijn niet extreem groot. Gemiddeld hebben ze een schofthoogte van 1,55-1,58 meter. Ze hebben de neiging tot een licht ramshoofd. Hun beweging is statig en verheven, maar daarbij wel ruim en elastisch. Vanwege hun lichaamsbouw en temperament zijn ze bij uitstek geschikt voor de zwaarste verzamelde oefeningen van de zogenaamde Klassieke Rijkunst.
Het ras kent zijn oorsprong in de voormalige Habsburgse hofstoeterij Lippiza, gesticht in 1580 en tegenwoordig in Slovenië gelegen. Deze stoeterij was van de originele leverancier van rij-, koets-, strijd- en paradepaarden voor het aartshertogelijk hof in Graz, later voor het keizerlijke hof in Wenen. De origine van de fokkerij voert terug op paarden van Spaanse afkomst, direct of indirect.
De spelwijze van de naam van de Lip(p)iz(z)aner roept wat verwarring op, maar valt historisch te verklaren. Internationaal wordt in het algemeen sinds de Eerste Wereldoorlog "lipizzaner" gebruikt. De Duitse spelling tot 1918 was echter "Lippizaner". Om onduidelijke reden wordt deze oude Duitse spelling nog steeds in Nederland door het "Groene Boekje" gehanteerd. De spelling "lippizzaner" is op geen enkele manier correct.
Naar traditie berijdt men slechts hengsten. De merries worden alleen gebruikt voor de fok en staan gestald in de Oostenrijkse stoeterij Pieber in Stiermarken.
Wanneer de hengsten van 4 jaar worden aangewezen voor gebruik in de Hofreitschule gaan ze een lange opleidingstijd tegemoet. Pas wanneer de paarden 12 jaar zijn, bereiken ze het hoogste niveau. De training wordt voorzichtig opgebouwd en jarenlang vindt verfijning en verbetering in de training plaats. Door deze langdurige en zorgvuldige opbouw, houden de paarden het lang vol. Hengsten van 25 jaar in de rijschool zijn geen uitzondering. Alleen de hengsten met de beste prestaties en afstamming mogen op oudere leeftijd terug naar de stoeterij in Piber om als dekhengst te dienen.
De training
Jarenlang oefenen de lipizzaners de verschillende gymnastische oefeningen, gericht op het sterker en elastischer maken van het paardenlichaam. Met als doel het correct kunnen dragen van de ruiter door het onderbrengen van de achterhand en het ontspannen opwelven van de rug. De oefeningen zijn in principe niet anders zijn dan bij een modern dressuurpaard. De klassieke trainingsmethodiek en doelstelling wijkt echter iets af van de eisen van de hedendaagse dressuursport. De verzameling van het paard en elegantie krijgt in de Spaanse rijschool meer nadruk dan de uitgestrekte gangen.
De middelen daartoe zijn het rechtrichten van de natuurlijke scheefheid van een paard, middels het gelijkmatig ontwikkelen van de lengtebuiging (bijvoorbeeld in voltes van verschillende grootte, zijgangen) en de overgangen (van stap naar draf of galop en omgekeerd), tempowisselingen en uitstrekken en/of verzamelen van de gangen. Het einddoel is een volledig getraind en elastisch paard, dat zonder grote krachtinspanning van de ruiter te rijden is. En waarbij alle natuurlijke bewegingen van het paard nog eleganter en verheven worden getoond dan in de vrije natuur. De piaffe en passage zijn de ultieme verzamelde stijlfiguren.
De volledige training van een paard tot op het hoogste niveau wordt in Wenen in drie fases onderverdeeld:
De remonte-training ("das Geradeausreiten") - het jonge groene paard (remonte) wordt zadelmak gemaakt en voorzichtig aan het dragen van het ruitergewicht gewend. Hierbij wordt geen enkele buiging of stelling van het paardenlichaam verlangd. Deze fase duurt meestal een half jaar.
De Campagne-school (die "Campagne-Schule") - het paard wordt langzaam maar gestaag gegymnastiseerd en sterker gemaakt, richting de verzameling. Het eindniveau is vergelijkbaar met het Nederlandse Z-niveau.
De Hoge School (die "Hohe Schule") - het paard wordt in de allerzwaarste oefeningen van de klassieke Hoge School-dressuur getraind.
Ook het Werk aan de hand en het Werk aan de lange teugel wordt veel gebruikt in de training. Bij het eerste wordt het paard zonder ruiter op zijn rug, begeleid door een ruiter te voet, getraind in gymnastiserende zijgangen en voor de zwaarste verzamelde oefeningen. Wanneer het paard zo onbelast voldoende is getraind, kan hij dit met een ruitergewicht beter en sneller uitvoeren. Bij het Werk aan de Lange Teugel laat een volledig volleerd rijpaard alle zware dressuuroefeningen in stap, draf, galop, piaffe en passage zien, waarbij de ruiter niet óp zijn paard zit, maar er vlak achter loopt. Dit vergt een grote inspanning en vaardigheid van de ruiter, omdat hij veel minder inwerkingsmogelijkheden ter beschikking heeft dan in het zadel.
Wanneer een paard volledig als dressuurpaard getraind is, houdt het in Wenen echter nog niet op. Want in de oude tijden kende men ook nog de zogenaamde "oefeningen boven de grond" (Schule über der Erde). Vanuit extreme krachtenbundeling verheffen de paarden zich, of springen zelfs van de grond. Om dieper te kunnen zitten in het zadel, rijden de ruiters deze oefeningen zonder stijgbeugels. Deze oefeningen dienden ooit om het paard te trainen voor het slagveld. Bij deze "schoolsprongen" onderscheidt men onder andere:
Levade: het paard verzamelt zijn krachten zodat hij zijn achterbenen sterk buigt, zich verheft en de voorhand optilt. In het meest ideale geval raken de spronggewrichten zelfs bijna de grond. Hiermee kon de ruiter vanaf zijn paard zijn troepen beter overzien.
Pesade: een voorfase van de levade, waarbij het paard nog niet de kracht heeft om helemaal "te gaan zitten" noemt men respectvol een pesade.
Courbette: het paard verzamelt zich, verheft zich in een pesade en maakt één of meerdere sprongen voorwaarts op zijn achterbenen, zonder daarbij met zijn voorbenen op de grond te komen. Met deze sprong kon de ruiter op het slagveld uit een netelige positie ontsnappen, bij oprukkend voetvolk.
Capriole: een grote sprong waarbij het paard volledig van de grond komt, zijn voorbenen voor zich vouwt en zijn achterbenen fel uitslaat, waarna het paard op alle vier de benen landt. Met het felle uitslaan van de achterbenen kon de ruiter zich in het slagveld van omstanders ontdoen.